Sinds het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting – 2% in plaats van 6% – is ingevoerd, ziet de rechter met grote regelmaat geschillen over toepassing daarvan op de rol. Dergelijke geschillen komen nogal eens voor als een pand ooit als woonhuis is gebouwd en gebruikt en vervolgens als kantoor is gebruikt. Meestal wordt dan ook het interieur aangepast. Wanneer het pand vervolgens weer wordt doorverkocht, rijst de vraag welk tarief voor de overdrachtsbelastring van toepassing is.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden baseerde zich eerder dit jaar op de wetsgeschiedenis. Daaruit volgt dat een pand dat is gebouwd als woning voor particulieren ook later bij overdracht bestemd moet zijn voor bewoning. Als latere bouwkundige aanpassingen niet leiden tot verlies van de aard van het pand als woning en met eenvoudige aanpassingen weer geschikt gemaakt kan worden voor bewoning, dan is het lage tarief van 2% van toepassing.
Het vervelende is dat in de wet het begrip “woning” niet is gedefinieerd. De rechter moet zich daarom wel baseren op wetsgeschiedenis, namelijk de behandeling in het parlement en uitlatingen van de verantwoordelijke bewindspersoon. Of een pand ook in juridische zin een woning is, hangt af van de vraag of het in aanleg in bouwkundige zin bestemd is voor bewoning. Een woning moet basisvoorzieningen hebben, zoals de mogelijkheid om te koken en te slapen, sanitair en nutsvoorzieningen. Als één daarvan ontbreekt, is het nog niet vanzelfsprekend dat er geen sprake van een woning zou zijn.
Wilt u meer weten over de toepassing van het lage tarief voor overdrachtsbelasting? Bel ons voor het maken van een afapraak.