Dat er nogal wat haken en ogen zitten aan de verdeling van een eenmanszaak blijkt wel uit een recente uitspraak in een procedure die wel zes jaar duurde. Dat ging over een in gemeenschap van goederen getrouwd echtpaar, die samen een vennootschap onder firma hadden. Vervolgens besloten zij gezamenlijk de vennootschap te ontbinden en dat de man de onderneming als eenmanszaak ging voortzetten. Daarna volgt echtscheiding, waarbij ook de waarde van de onderneming wordt vastgesteld.
Twee jaar na de echtscheiding maakt de onderneming al een flink verlies en ontstaat onenigheid over de verdeling van de dan inmiddels negatieve waarde van het bedrijf. De man komt terug op zijn eerdere standpunt om de onderneming aan hem toe te bedelen en ook de vrouw wil de onderneming niet wil hebben. De rechtbank bepaalt dan dat de onderneming maar moet worden verkocht. De overwaarde moet dan door beide partijen in gelijke delen worden verdeeld; als er schuld resteert, moeten beiden elk voor de helft dragen.
Drie jaar later treffen man en vrouw elkaar weer voor de rechter. De vrouw vindt het onredelijk en onbillijk dat zij nog moet meedragen in de in de steeds verder oplopende verliezen van de onderneming. De rechtbank is het met haar eens.
Vervolgens tekent de man hoger beroep aan bij het Hof. Dat stelt vast dat de rechtbank in eerste aanleg duidelijke instructie heeft gegeven, namelijk verkoop, gevolgd door verdeling van de netto-opbrengst. Beide echtelieden hadden daar een rol in kunnen spelen, ondanks dat door de man werd aangegeven dat mede door de crisis de verkoop van de onderneming zeer moeizaam was.
Het hof besluit dan dat alle verliezen ontstaan na ontbinding van de huwelijksgemeenschap voor rekening van de man komen. Als hij dat risico niet had willen lopen dan had de man de onderneming per datum ontbinding huwelijksgemeenschap kunnen staken/liquideren.
De vrouw had in die zaak nog gesteld dat de activa van de eenmanszaak per datum van de echtscheiding tot het privé vermogen van de man zijn gaan behoren. Daar gaat het Hof niet in mee. Zolang goederen niet zijn verdeeld behoren deze tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.
De conclusie van het Hof is dat de stelling van de vrouw, dat voor de
omvang van de schuld uitgegaan moet worden van datum ontbinding huwelijksgemeenschap, juist is. Het Hof vindt ook dat de stelling van de man, dat voor de waarde van de activa moet worden uitgegaan van datum feitelijke verdeling, in dit geval dus verkoop, ook juist is. Beide partijen hebben dus op één onderdeel gelijk.
Wat een drama! Partijen procederen meer dan zes jaar met een uitkomst die hen beiden niet zal kunnen bekoren. Voorkomen is beter dan genezen. Maak huwelijksvoorwaarden en leg afspraken over je onderneming goed vast!