Bijna elke dag kunt in de krant wel iets over een doorstart van een failliet bedrijf lezen. Een doorstart verloopt niet altijd volgens hetzelfde spoorboekje. Het kan zijn dat een enig aandeelhouder van een gefailleerde BV de goodwill, het klantenbestand, het uitgevoerde onderhanden werk en de orderportefeuille van de gefailleerde BV koopt. Wat is dan de positie van de schuldeisers die met lege handen achter blijven?
De rechtbank Noord-Holland boog zich onlangs over een dergelijke zaak. Twee zelfstandigen hadden elk afzonderlijk een flinke vordering op de failliete BV. Zij spreken de bestuurder van de nieuw opgerichte BV – die ook bestuurder van de gefailleerde BV was – en de nieuwe BV hoofdelijk aan op betaling van de vorderingen. Zij vinden dat de bestuurder persoonlijk ernstig verwijtbaar gehandeld heeft met opdrachten die namens de gefailleerde BV verleend werden met de mededeling dat er betaald zou worden, terwijl hij wist of had moeten weten dat de BV niet aan die verplichtingen kon voldoen.
Om dat hard te maken moeten schuldeisers onderbouwen dat de bestuurder willens en wetens verbintenissen aanging waarvan hij zijn deel niet zou kunnen nakomen. Ook moeten zij feiten en omstandigheden aanvoeren waarmee kan worden aangenomen dat de oprichting van de nieuwe BV slechts schijn was en in wezen een voortzetting is van de oude BV, of dat de nieuwe BV louter is opgericht om de schuldeisers te benadelen.
In dit geval lukte dat de schuldeisers niet, zodat zij met lege handen achterblijven.
Wilt u meer weten over bestuurdersaansprakelijkheid? Bel ons voor het maken van een afspraak.